NL EN

Eko, Italië

 

Eko

 

Samenvatting:

 

Eko is het bedrijf opgericht door Oliviero Pigini in 1959.

Het was de grootste muziekinstrumentenindustrie in Europa van 1964 tot de jaren 70.

Snel werd Eko de grootste pruducent van gitaren, met een productie van een half miljoen gitaren per jaar. Eko was de tevens de grootste Europese exporteur van gitaren, bassen, accordeons en orgels naar de Verenigde Staten, waar een groot deel van zijn geschiedenis verbonden is aan de Lo Duca broers . 

De Lo Duca broers (Tom en Guy) begonnen hun bedrijf in het begin van de jaren '40. Ze verkochten accordeons, en verzorgden accordeon lessen, reparaties van accordeons, bladmuziek en instructieboeken. In die periode begonnen ze ook Italiaanse accordeons te importeren.

Eko produceerde gitaren en muziekinstrumenten voor Vox en was de architect van de verspreiding van muziekinstrumenten in Italië. Zij staakt haar activiteiten in februari 1984.

 

Historisch overzicht:

 

Oliviero Pigini (22 augustus 1922 - 10 februari 1967) is begonnen met het importeren van goedkope (semi-akoestische) gitaren per postorder.

In het begin leverde Eko niet alleen gitaren uit Sicilië, maar ook uit het voormalige Joegoslavië, waar twee productiecentra waren met vakmensen van hoog niveau. In Slovenië, in Mengeš, stonden de fabrieken Harmonija en Melodija. In Kroatië, in Zagreb, waren er Muzička Naklada en de dochteronderneming Glazbala. De productie van voormalig Joegoslavië had een goede reputatie en ze produceerden voor veel Europese merken en distributeurs (Meazzi, Martin Coletti, Leon Angel, Klira, Egmond, JMI, mogelijk Fenton-Weill en Roger). Ze waren gemodelleerd naar de Duitse archtops, maar ze produceerden ook instrumenten voor beginners en een breed scala aan snaarinstrumenten, banjo's en mandolines.

 

In 1956 richtte Oliviero Pigini 'Giemmei Guitars' (GMI Giocattoli Musicali Italiani) op om de importactiviteiten te beheren.

 

In 1959 zat Olilviero Pigini al in de accordeon productie.

De Zweedse accordeon producent Hagström was bezig met een reorganisatie van hub fabrieken om gitaren te gaan bouwen.

Dhr. Pigini besloot dat dit de juiste weg was. Omdat nog hijzelf noch zijn medewerkers ook maar enige ervaring in het fabriceren van gitaren hadden ging dhr. Pigini op zoek naar informatie betreffende de fabricage van gitaren. Hij voert gesprekken met Italiaanse gitaarbouwers, de gebroeders Paladino en tekent productiecontracten met hen.

In zijn zoektocht naar leveranciers, medewerkers en distributeurs ontmoette hij Wenzel Rossmeisl, gitarist, gitaarbouwer, Duitse ondernemer en eigenaar van het merk Roger (vernoemd naar Rossmeisl's zoon).  Er werd onmiddellijk een vriendschaps- en adviesrelatie tot stand gebracht dankzij welke Roxy- en Lefima-drums uit Duitsland werden gehaald, maar vooral de Höfner-gitaren waarvan de distributie door Pigini tot 1963 zal duren.

Op het moment dat de twee merken concurrenten zijn geworden, wordt de vertegenwoordiging overgenomen het Milanese Mogar.

 

De gloriejaren:


1965 - 1968

 

De gloriejaren vallen samen met de periode van maximale expansie van het bedrijf en de productie voor Vox.  In 1965 tourden de Beatles door Italië. 

1965 is tevens de hausse in verkoop en export van instrumenten.

 

De met celluloid overtrokken modellen verlaten rond dit jaar het toneel. 

Solidbodies worden in het assortiment vertegenwoordigd door de 800 en de goedkopere 600.

Pigini begint het hele nieuwe Eko-assortiment te ontwerpen. Hij besluit de naam van de modellen te veranderen. Niet langer naar zichzelf verwijzende acroniemen, maar stoere namen als: Cobra, Condor en Barracuda. En men introduceert de signaturemodel: de Rokes, en de Kappa, Auriga, Guitars of Peace en Crossbows.

 

Om een dergelijke snelle ontwikkeling in goede banen te leiden, werd op 15 juni 1966 het  bedrijf Comusik opgericht in Rome, waardoor Pigini de marketingactiviteit definitief kon scheiden van de productie van het product.

Comusik werd in feite volledig belast met de verkoop van Eko- en Vox-instrumenten en de orgels van de Amerikaan Thomas . 

In hetzelfde jaar werd Genim, een vastgoedvennootschap met commanditaire vennoot in Luxemburg, opgericht om vastgoedinvesteringen te beheren, zoals het Eko hotel in Fano in via Belvedere 4.

Pigini's bedoeling was dat het hotel geheel in het teken van muziek en artiesten zou staan.

 

Ook in 1966 kwamen Eko, Vox en Thomas, samen met Danieli uit Milaan, Eme - Europese muziekelektronica - samen onder één enkel distributiemerk om de nieuwe uitdagingen aan te gaan van een marktsegment dat steeds belangrijker werd: elektronische toetsenborden.

 

In april 1966 verwoestte een brand een deel van de Recanati-fabriek.

Alle halffabricaten werden teruggegeven aan de onderaannemers, inclusief de inventaris van de instrumenten bedekt met celluloid

De nieuwe fabriek in het nabijgelegen Montecassiano begon met montage van de meer recentere modellen. 

Pigini zal de werken niet voltooid kunnen zien: hij sterft namelijk begin 1967.

 

Eko Ranger:

Zeg je Eko, dan zeg je Ranger.

De meest succesvolle Europese gitaar ooit. Er zijn er minstens 100.000 gemaakt, inclusief configuraties met zes en twaalf snaren, maar het werkelijke aantal zou dichter bij de 200.000 kunnen liggen. Onder verschillende namen en uitvoeringen was het meer dan twintig jaar een steunpilaar van het Eko-assortiment.

Het begon zijn drager met een vastgelijmde hals eind 1964 onder de naam J-52, al snel vervangen door de J-54 met een vastgeschroefde hals en aangevuld met de twaalfsnarige versie J-56. Van 1965 tot en met 1968 werden voor Vox kleine aangepaste versies gebouwd onder de namen Country-Western en Folk Twelve.

Ondertussen werden begin 1967 de J-54 en J-56 omgedoopt tot Ranger VI en Ranger XII.

Akoestische gitaren speelden pas in de jaren 60 een ondergeschikte rol in het Eko assortiment. Maar na het einde van de verzendingen naar Vox in 1968 en naar LoDuca in 1971, evenals de groeiende Japanse concurrentie op de middenprijsklasse elektrische gitaarmarkt, moest Eko zich opnieuw gaan oriënteren op Europa en zich richten op akoestiek, zodat de Ranger-serie naar voren kwam als het centrum van de activiteiten van het bedrijf in de jaren '70.

Er zijn twee hoofdgeneraties geweest, het keerpunt ligt rond 1973. Ze zijn op het eerste gezicht visueel te onderscheiden door de gestencilde rozet, die minder sierlijk is na 1973. Terwijl de oudere meer vintage aantrekkingskracht hebben, zijn de Rangers van na 1973 technisch verbeterde instrumenten met hun dunnere en meer consistente polyesterafwerking en verbeterde versteviging.

 

Ze staan bekend als zwaar en gebouwd als tanks.

Zoek je een gitaar met een extreem degelijke bouwkwaliteit, die tegen een stootje kan en die bijvoorbeeld op vakantie zonder bezwaren mee moet kunnen: koop een Ranger.

De action is eenvoudig aan te passen dankzij de geschroefde hals en het verstelbare aluminium brugzadel. Ze worden alom geprezen als geweldige spelende instrumenten. Ze zijn niet zo luid als moderne high-end gitaren met een massief sparren bovenblad en een gezette hals, maar ze klinken verbazingwekkend goed, ook al waren de Rangers allemaal gemaakt van gelamineerd hout.

Er zijn mensen die zeggen dat in vergelijking met een dure Martin, Gibson, Guild of Taylor, een Eko Ranger 90% van het geluid levert voor minder dan 20% van de prijs. Of dat helemaal waar is, mag een ieder zelf bepalen. Maar het is nog steeds het best mogelijke koopje op de vintage markt.

 

Het overlijden van Pigini valt samen met het begin van de marktcrisis als gevolg van Aziatische concurrentie en een aantal jammerlijke keuzes. 

Eko actualiseert en diversifieert de productie onder leiding van Augusto Pierdominici, en brengt de gitaarproductie naar de achtergrond, waarbij men alles richt is op elektronische muziekinstrumenten en ingebouwde effecten zoals in Vox-gitaren. Deze ontwerpen slaan echter niet aan bij het publiek.

 

Deze strategie bleek niet succesvol. Niet vanwege een gebrek aan ideeën en innovatie, verre van dat (bewijs hiervan is de legendarische Computerythm-drummachine), maar dankzij het agressieve Japanse commerciële beleid, ook op elektronisch gebied.

De Japanse regering financierde haar muziekbedrijven op grote schaal, terwijl de Italiaanse regering dat achterwege liet.

 

De markt voor snaarinstrumenten bleef echter onverminderd sterk omdat de rockmuziekscene onverminderd populair bleef.

Eko betaalde voor de verkeerde keuzes, zoals het terugvallen op de productie van gitaarkopieën en elektronische instrumenten, waardoor de succesvolle positie die Pigini voor de Italiaanse productie op de wereldmarkt van muziekinstrumenten had bereikt, feitelijk werd teniet werd gedaan.

 

De laatste pogingen om de Eko terug te brengen naar zijn glorieuze tijden waren onder de zorgvuldige begeleiding van Remo Serrangeli.

Hij probeerde met innovatieve productideeën en met de productie van hoogwaardige gitaren en bassen de verloren gegane positie te herstellen, maar een nieuw slecht management verijdelde de inspanningen waardoor Eko halverwege de jaren tachtig de productie moest staken.